De dood zag ik in vele gedaantes. Ooit was ik bij de
uitvaart van een nichtje van een maand oud. Hoe schrijnend om zulk pril geluk
te zien sterven nog voordat het een kans had gekregen te bloeien. Ouders horen
hun kinderen niet te overleven. Heel mooi om zo’n uitvaart mee te mogen beleven
in al zijn sereniteit. Zo broos en intens dat je je bijna een voyeur voelt. Zo
intiem dat je er alleen maar dankbaar voor bent dat je daarbij mocht zijn.
Hoe anders is het om iemand te verliezen die willens en
wetens zelf een eind aan zijn leven maakt. Iemand met wie het contact in de waan
van de dag weliswaar wat was verwaterd, maar die wel voelde als je grote
broer. Zo een die al uit huis was toen jij net het leven begon te ontdekken. Je
prille jeugd met hem gedeeld in de veronderstelling dat je draad weer oppakt ‘later,
als je groot bent’. En dan lekker bomen over vroeger en over de kinderen.
Ontluisterend om te ontdekken dat juist hij bereid was zijn
leven stop te zetten omdat hij geen toekomst voor zich zag. In ieder geval geen
toekomst waarin hij een rol van betekenis kon spelen voor zichzelf of zijn
omgeving. Tenminste ik veronderstel dat er dergelijke diepe duistere gevoelens
zijn geweest, die ik op deze manier erg eenvoudig
samenvat. Maar niemand kan in iemands hoofd kijken natuurlijk. Laat staan dat
je kunt voelen wat een ander voelt. Maar zoals de tijd littekens creëert over
wonden, zo zal er ook altijd een knagend, onbevredigend gevoel blijven bestaan
bij de achterblijvers. Bij mij tenminste wel. Ik zie met veel plezier en liefde
hoe zijn kinderen zijn uitgegroeid tot volwassen exemplaren waarop hij trots zou zijn. Ik ben blij dat ik nog altijd een kijkje mag nemen in hun levens; Vier de verjaardagen
van zijn kleinzoons met plezier mee. En toch altijd met dat stemmetje in m’n
hoofd dat zegt: “wat mis je veel en wat zou je ervan genieten.”
M’n eerste kennismaking met de dood is die van m’n
overgrootmoeder. Wat met name indruk maakte is de uitvaart zelf. Het had iets voornaams, een plechtigheid met zoveel mensen bijeen, Statig, waardoor ik me
heel bijzonder voelde. Een soort koninklijke grandeur. Het zal vast
niet zo geweest zijn, maar als het de eerste keer is en je maakt het bewust mee
als zevenjarige, dan maakt dat een overweldigende indruk. Evenals het feit dat
zij mij kort tevoren niet meer herkende en mijn broer nog wel. Fascinerend toch
dat je je dat 40 jaar later nog altijd herinnert…
De dood van m’n eerste oma sloeg in als een bom. Die kwam
als donderslag bij heldere hemel. Met m’n 18 jaar was er natuurlijk allang
sprake van een eigen leven waarin geen intensief
contact was met haar. Zeker niet in die periode eraan voorafgaand waarin zij
zelf ziek was, psychisch en lichamelijk. Maar geen vezel in mijn lijf die met
de mogelijkheid rekening had gehouden dat ze wel eens dood kon gaan. Sterven
behoorde toe aan oude mensen, die van 80 plus of zo. Daar was zij nog minstens
20 jaar te jong voor. Bovendien was ze wel vaker langere periodes ziek. Zo maar
ineens dood? Nee, die had ik niet aan zien komen. Bovendien was het de oma met
ik me sterk verbonden voelde. Zo eentje van wie ik tot op de dag van vandaag, de
onvoorwaardelijke liefde kan voelen, die zij me gaf.
En zo gingen velen mensen om me heen, jong oud, op de meest
uiteenlopende manieren. Meer suïcide, noodlottige ongelukken, slopende ziektes
en gewoon ouderdom. De dood van m’n andere drie grootouders was betreurenswaardig,
maar de cirkel was rond. Hun levens waren af en een lang sterfbed bleef ze
bespaard. Ik was erbij toen ze hun laatste adem uitbliezen (of vlak ervoor) en
dan rest niets dan berusting en dankbaarheid.
De dood van mijn moeder was van een andere categorie. En hoe
dankbaar ik ook ben dat ik die op een na laatste reis samen met haar heb mogen maken.
Het was er wel eentje van hel en verdoemenis die je alleen je ergste vijand
toewenst. (Meestal zeg je: “die ik m’n ergste vijanden niet toe wens.”, maar
dat vind ik zo hypocriet). En net als bij de dood van een kind en zelfmoord zal
ik ook hier nooit helemaal in berusten. Simpelweg omdat die levens niet
volledig geleefd zijn. Het eindsignaal had nog niet geklonken. De wedstrijd
werd voortijdig beëindigd. Je accepteert
het, leert het verdragen en gaat door met leven.
En nu wachten we dus op het overlijden van m’n schoonvader.
Dat klinkt vast plat of cru, maar het is zoals het is. Zelf toonde hij een
kinderlijke onbevangenheid (toonde – omdat hij inmiddels niet meer
aanspreekbaar is) over zijn naderende einde. In nuchter, onvervalst plat
Amsterdams klonk het tegen zijn stiefdochter: “Ik ga toch de pijp uit meis, het
is niet anders.” Hij bracht zelf heel duidelijk onder woorden wat ik hierboven
al schreef. Namelijk dat zijn leven klaar is. De cirkel is rond. Zijn leven is
geleefd. Mooie gesprekken gezeten aan de kerstdis die plaatshad aan zijn ziekbed.
Een hele vreemde, (er ligt toch een terminale patiënt in dat bed - met alle
ongemakken die daar bij horen – ik zal jullie de details besparen) maar
bijzondere gewaarwording. Ontnuchterend, het neemt alle decorum weg, voor zover
je daarvan kunt spreken tijdens een sterfproces.
Des te wranger is het dat iemand die zichzelf met zijn naderende
einde heeft verzoend, nu zo lang op die onvermijdelijke laatste ademteug moet
wachten. Z’n lijf (of zou het toch toch z’n geest zijn) blijkt ongelooflijk sterk en laat
hem in de steek door niet te sterven.
Sterven blijft een mysterieus proces. Doodgewoon, maar
het went nooit.